Bouwechnische beschrijving kerkgebouw
Bouwtechnische omschrijving van de Kerk aan de Ring
?xml:namespace>
Van de laatgotische kruiskerk van Nieuw-Helvoet zijn de toren, het transept
en het vijfzijdig gesloten koor bewaard gebleven; het schip is sinds lang
verdwenen. Het geheel is georiënteerd en bevindt zich op de rondom
bebouwde Ring die vanouds de dorpskern vormt. thans ligt deze kern aan de
rand van de uitbreidingen van Hellevoetsluis.
Het exterieur van koor, transept en toren is verlevendigd met kalkstenen
hoekblokken. De kerkruimte van dwarsschip en koor, oorspronkelijk in steen
verwelfd, heeft nu een vlakke houten zoldering.
?xml:namespace>
Geschiedenis en bouw geschiedenis
De Polder Nieuw-Helvoet werd in 1395 bedijkt en kort daarop moet een kapel
zijn verrezen. Deze wordt in 1408 vermeld en was wellicht aan St. Cornelius
gewijd. Bij bodemonderzoek in 1957 werden ter plaatse van het thans
verdwenen schip de funderingen van de kapel aangetroffen. Nadat Nieuw-
Helvoet, waarschijnlijk in het tweede kwart van de 15e eeuw, een zelfstandige
parochie was geworden, werd het kerkgebouw vergroot. Tegenwoordig is het
oudste gedeelte de toren, vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de
kapel, was volgens de tekening die Valentijn Klotz in 1672 van de dorpskern
maakte, destijds al geheel verdwenen. In 1578-'79 wordt melding gemaakt
van een brand na blikseminslag en mogelijk viel het schip aan deze brand ten
offer. Landmeter Johannes Dou tekende in 1656 nog een kennelijk ruineus -
schiprestant tegen het transept.
De brand van circa 1575 moet in elk geval ook het transept en het koor hebben
beschadigd, want de oude houten kapconstructies en de eronder
oorspronkelijk aanwezige stenen gewelven hebben hier plaats gemaakt voor
kappen en een vlakke zoldering die omstreeks 1600 te dateren zijn. Dat na de
brand de rest van de kerk wel, maar naar het zich laat aanzien het schip niet
gerepareerd werd, kan in verband worden gebracht met de ruimtebehoefte
van de toen juist ingevoerde nieuwe eredienst. Nieuw-Helvoet kreeg zijn
eerste Protestantse predikant in 1574.
De kerkrekeningen uit de 18e en 19e eeuw vermelden tal van kleine en
grotere uitgaven voor onderhoud en reparaties. Uit de regelmatig
terugkerende betalingen aan de rietdekker blijkt dat de daken van de kerk
lange tijd met riet waren gedekt. Pas in de jaren tachtig van de 18e eeuw
werden dakpannen aangebracht. Aan het eind van de 19e eeuw waren beide
dwarsarmen van de kerkruimte afgeschoten, de noordelijke ingericht als
consistoriekamer', de zuidelijke in gebruik als kalkloods en als bergplaats voor
de gemeentebrandspuit. In de kerkruimte bevond het liturgisch centrum zich
in de koorsluiting, terwijl het orgel tegen de westwand in de kruising was
geplaatst.
In 1906 werd de nogal verwaarloosde toren opgemeten en begin l907 stelde
de Rijksarchitect voor de monumenten Adolf Mulder op basis van een eigen
onderzoek een begroting voor de torenrestauratie op. Naar aanleiding van een
zonder voorafgaande kennisgeving uitgevoerde ingrijpende verbouwing van
de zuiderderdwarsarm onderzocht Mulder nog in dat zelfde jaar ook de kerk. Van
restauratiewerkzaamheden kwam echter vooralsnog niets. De toren werd pas
in 1927 gerestaureerd, naar plannen van Mulders opvolger G. de Hoog, en de
restauratie van de kerk liet nog langer op zich wachten. In 1941 werden onder
leiding van de Amsterdamse architect Jan de Meijer de kappen en de beide
topgevels van het transept aangepakt. Later kon De Meijer nog een viertal
beschadigde koorvensters herstellen. De overige vensters werden echter
pas in l958 gerestaureerd. Toen werd het werk geleid door architect
H.F.Rappange, eveneens te Amsterdam. Deze voltooide de kerkrestauratie
uiteindelijk in I 964-'66.
Bij de restauratie werden de dwarsarmen weer bij de kerkruimte getrokken,
verdwenen de talrijke later in het transept aangebrachte deuren en vensters,
werden de oorspronkelijke spitsboogvensters alle weer voorzien van bakstenen
harnassen en werd de opstelling van het meubilair omgedraaid. Verder
werden onder de pleisterlaag in koor en transept de sporen aangetroffen van
de omstreeks 1575 verdwenen stenen kruisgewelven. De toren ten slotte werd
in 1983-'84 opnieuw gerestaureerd, nu door architect J.Walraad uit Brielle.
Exterieur
De toren, van onder tot boven rijkelijk voorzien van Ledestenen hoekblokken,
telt vier geledingen, die van elkaar gescheiden zijn door natuurstenen
waterlijsten. De twee overhoekse steunberen aan de westzijde gaan op tot aan
de vierde geleding. Aan de oostzijde bezit de oorspronkelijk half ingebouwde
toren geen steunberen. De eerste geleding heeft een nu dichtgezette
westingang: een segmentboogpoortje met diepe slijtsporen in de geprofileerde
zandstenen posten. Hierboven bevindt zich in de tweede geleding een
dichtgezet spitsboogvenster. Aan weerszijden van de toren is een restant van
de westelijke schipmuur bewaard gebleven. Deze restanten laten zien dat ook
het schip steunberen met Ledestenen hoekblokken bezat. In de oostmuur van
de toren is de dakmoet van het schip vaag nog te herkennen. De hoge, nu
dichtgezette spitsboog eronder vormde oorspronkelijk de verbinding tussen
toren en schip. De derde torengeleding heeft aan drie kanten een spitsboognis
met een eenvoudige tracering. De galmgaten in de door een rondboogfries
afgesloten vierde geleding worden geflankeerd door rondboognissen. Een
laag tentdak met leien in Maasdekking bekroont de toren.
Het transept heeft overhoekse steunberen aan weerszijden van de topgevels.
De traceringen van de beide transeptvensters gaan in hun vormen terug op
aan de noordzijde aangetroffen oude restanten. Midden tegen de westzijde
staat sinds I964-'66 een portaaluitbouw met wit gepleisterde arcade in
neoclassicistische trant. Transept en koor hebben steunberen met Ledestenen
hoekblokken en een onder langs de vensters en over de steunberen rondom
doorlopende natuurstenen waterlijst. Op de daken liggen blauwgrijze
Hollandse pannen. Van de koorvensters bezit alleen het meest oostelijke een
tracering die haar vorm ontleent aan ter plaatse bewaard gebleven restanten.
Interieur
Sporen van een gewelf zijn in de toren niet te vinden. In de derde geleding zijn
tijdens de restauratie van 1927 in de noordwand de resten van een muurtrap,
een in een uitsparing in de muur aangebrachte trap, aangetroffen.
De kerkruimte heeft wit gepleisterde wanden en een houten zoldering op een
samengestelde balklaag. De moerbalken worden ondersteund door houten
consoles met ojiefprofiel. Rechts in de koorsluiting bevindt zich onder een
ezelsrugboogje een piscina-nis.
De niet vanuit de kerk toegankelijke kappen van transept en koor hebben
eiken gebinten bestaande uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met
daarbovenop een nokstijl. Over de nokstijlen loopt een nokgording.
Meubilair

meer over. Oud zijn alleen nog de preekstoel en het orgel. De preekstoel, in
1807 geleverd door A. Verhoeff, is een nagenoeg exacte kopie van de uit l784
daterende preekstoel in de Hervormde kerk te Rockanje. Het orgel, omstreeks
1845 door Arnold Clerinx vervaardigd voor de kapel van de Zusters van
Barmhartigheid in de Rue des Clarisses te Luik, werd in 1971 naar Nieuw-
Helvoet overgebracht. Het verving toen het eerste orgel hier ter plaatse, dat in
I877 was aangeschaft.
Klok
In de toren hangt een luidklok uit 1634, vervaardigd door de Rotterdamse
klokkengieter Cornelis Ouwerogge.
De tekst is ontleend aan een beschrijving van monumenten op Voorne en Putten door Peter Don (Uitgeverij Waanders te Zwolle)